Als ik de baas zou zijn van het journaal
Gepubliceerd in De Standaard - 30 januari 2025
Bijna alle mannen die ik ken zijn zorgzaam. Ik weet niet welke afslag ik heb genomen in het leven, maar ik ben op een plek beland waar de mannen die ik ken zacht, rustig en meelevend zijn. De mannen die ik ken, lopen thuis rustig rond, maken lasagne en zetten goede platen op. Ze spreken over wat er in hen leeft en vragen of ik koffie of thee wil. Ze zijn bezorgd over de wereld en proberen tegelijkertijd optimistisch te zijn. Ze vragen hoe het met me gaat.
Tegen alle lieve mannen zeur ik over alle boze mannen. Aan de grote tafel van de wereld zitten Trump, Musk, Poetin en Netanyahu. Ik walg van die alfamannen. Ze zijn het onderwerp van mijn tirades. Ze zijn toch ook vaders van dochters? Koken zij soms zachtgekookte eieren voor hun kinderen? En waarom worden alle zorgzame mannen uitgewist op het wereldtoneel? Is het omdat ze liefde in zich dragen, en begrip, wat de wereld dan weer als vrouwelijk bestempelt?
‘Als ik de baas zou zijn van het journaal’ is heel lang mijn lievelingslied geweest. Ik zag echt een toekomst voor mezelf als hoofdredacteur van een krant vol artikels over pasgeboren lammetjes en vredesverklaringen. De kinderen in het lied zingen zo overtuigend dat ik echt geloofde dat, als de krant alleen maar positiever was, de wereld meteen een beetje liever zou worden.
Ik heb de laatste jaren vooral binnenshuis geweldige monologen opgevoerd over weerzinwekkende Reuzegommers, over mijn teleurstelling in justitie, over mijn woede tegenover de paus en de mogelijke heiligverklaring van Boudewijn, over idiote schepenen en lallende volksvertegenwoordigers, over ego’s die worden gepromoveerd, over hoe walgelijk het is dat die commentator camera’s ophangt in douches, over losers die hun vrouwen vergiftigen, over frontale doodrijders, over liegende barmannen, kolonisten, dictators, gaybashers, verkrachters, haatzaaiers, klimaatontkenners, tech-fascisten en racisten. En dan eindigde ik vaak, bijna spuwend: mannen, mannen, mannen! En had ik zin om vuilnisbakken in de fik te steken en jeukpoeder in onderbroeken te strooien en drollen in postbussen te deponeren en slechte Google-reviews over Jeff Hoeyberghs te schrijven. In heel die wilde waan keek mijn geliefde mij met grote ogen aan. Zijn schouders hingen wat naar beneden. Hij zei: ik ben een man.
Mijn zin om met een tractor vol mest het centrum van Brussel te bestormen, smolt weg.
Er klopte gewoon iets niet.
Ik wil niet iemand zijn die vuilnisbakken in brand steekt of mensen vernedert. Ik wil liever herinnerd worden als iemand die schrijft. Iemand die zegt waar het op staat. Iemand op wie je kunt rekenen. De laatste dagen doe ik mijn best om attent te zijn en het werkt. Ik weet niet of er lammetjes of dolfijnen zijn geboren en ik kan er hier daarom niet over berichten. Maar ik kan wel rapporteren over de lieve mannen die ik ken en die nooit de kranten halen. Jullie zijn met velen. En jullie weten wel wie jullie zijn. Ik breng een hulde aan jullie. Ik ben blij dat jullie er zijn. Lieve mannen. In ruimere zin: lieve mensen. Lieverds. Lieverds als weerstand tegen het grauwe. Lieverds geven mij hoop.