Ik was 14 toen het woord ‘tentsletje’ verkozen werd als Woord van het Jaar



Gepubliceerd in De Standaard - 27 februari 2025

Elk jaar is er een prijs voor het Woord van het Jaar. Ik ben blij dat woorden nog in de prijzen vallen. We zouden soms vergeten hoeveel woorden we in ons dragen. Of dragen zij ons?

Uit de lijst van het Woord van het Jaar zijn een heleboel winnaars blijven hangen. ‘Selfie’ was ooit nieuw. Niemand zou het vandaag nog in de prijzenkast zetten. Dan is er ‘knaldrang’. ‘Ontvrienden’. Ze zeggen allemaal iets over hun tijd. ‘Moordstrookje’ vind ik misschien wel de ultieme blijver. Het woord is zo in mijn hoofd gaan zitten, dat, wanneer ik op een petieterig stuk stippellijn fiets, ik in mijn hoofd scandeer: moord! strookje! moord! strookje!

Er is één woord dat vorige week onverwacht weer in mijn leven opdook en me terugkatapulteerde naar de wereld van gisteren. Ik heb het over Woord van het Jaar 2010. ‘Tentsletje’. Mijn excuses dat ik dit woord in de krant herhaal – ik vind het afschuwelijk. Al heb ik van andere schrijvers ­geleerd dat het noodzakelijk is om soms gewoon te beschrijven hoe de dingen waren. Zo kun je de tijd vasthouden, anders verdwijnt hij in de riool, net zoals alles wat mensen toen dachten.

Ik werd 14 toen het woord ‘tentsletje’ verkozen werd en dat zegt zo veel over de tijd waarin ik opgroeide. Wat hebben we toen allemaal samen hartelijk gelachen! Wat hebben we allemaal zitten grijnzen toen er op het nieuws beelden werden getoond van meisjes voor groene Quechua-tenten op de weide van Werchter.

Ergens in een woordenboek staat het zwart op wit gedrukt. “Zelfstandig naamwoord: de tentslet (pejoratief) vrouw die tijdens (muziek)festivals seksueel actief is / tentsletje (op muziekfestivals pleegt ze haar tentje op te zetten op de kampeerweide en vervolgens manskerels naar haar lustoord te lokken)”

Kom ik uit de middeleeuwen? In 2010 noemden we meisjes die met meer dan één jongen naar bed gingen ‘sletjes’. De waarschuwing die in die letters liggen. En alle herinneringen aan dat ene schooljaar. In 2010 zat ik in het tweede middelbaar en gingen we met onze klas op uitwisseling naar Wallonië. Ik weet nog dat Bart De Wever net de verkiezingen gewonnen had. Het gastgezin bij wie we logeerden, noemde hem Julius Caesar, terwijl ze boterhammen voor mij smeerden en we in brak Frans de staat van het land opmaakten. Mijn beste vriendinnetje vond Bart De Wever een grappige friturist uit een bekende quiz en ik stond erbij en keek ernaar. Toen we terugkeerden, ontdekten we dat we gigantische telefoonrekeningen hadden bij Mobistar, omdat we mms’en naar elkaar hadden gestuurd van stalactieten in de grotten van Han.

Ik weet niet waarom ik al die dingen opschrijf, maar die tijd lijkt zo ver van mij af te liggen. Als ik mijn leven als een slang in twee zou hakken, beland ik op dit punt. 2010. Welk deel blijft leven? Ik denk het laatste. Ik heb spijt dat ik nooit verder en langer ben weggestuurd. Naar Parijs of het zuiden van Frankrijk. Of naar Luik of Namen.

Het is 2025. Bart De Wever is premier van België. Ik schrik van woorden uit het verleden en maak lijsten van ­lievelingslettercombinaties. Appelblauwzeegroen. Bond­genoot. Bedstee. Woorden komen en gaan. Voor 2025 wens ik dat meisjes eindeloos in tenten kunnen slapen met wie ze maar willen, zonder dat er woorden boven hun hoofden hangen.