Het is alsof ze zonder tandenborstel op een logeerpartij is beland. De eerste nacht leest hij haar 'De prinses op de erwt' voor en dekt hij haar toe. Het meisje ligt op een schuimrubberen matras en maakt van haar jasje een hoofdkussen. Om de tijd te doden leert ze zichzelf papieren sterren en origamidieren vouwen. Ze hangt ze aan een touwtje op.
Na een tijdje installeert hij een intercomsysteem in haar kamer. Af en toe mag ze mee naar boven komen om dingen af te stoffen. Ze mag nergens vingerafdrukken achterlaten. Het is ook verboden om te huilen: het zout van haar tranen kan de tegels aantasten.
Na een jaar neemt de man het meisje mee naar de tuin. Ze ademt zoveel mogelijk lucht in als ze kan. Als ze terug naar binnen moet gaan, vraagt ze of ze een twijgje mee mag nemen, als een herinnering aan buiten.
Het meisje staat in de tuin de witte bestelbus schoon te maken. De man kijkt vanuit het schuifraam toe. Het is 23 augustus en bloedheet. De telefoon gaat. Wolfgang loopt het huis in, neemt op en draait zich met zijn rug naar de tuin.
Het duurt niet langer dan twee seconden. Ze laat de stofzuiger aan staan, opent het tuinhek en loopt zo hard als ze kan. Ze rent langs tuinen, slaat links, rechts, links af, tot ze uit het zicht is. Dan springt ze over een buxushaag.
De eerste vrouw die ze om hulp vraagt, denkt dat ze gek is, of drugsverslaafd.
De tweede vrouw die ze aanklampt vraagt haar om niet over het gazon te rennen. Als het meisje haar naam zegt, belt ze de ambulance.
Een week later spreekt ze de wereld toe via een televisie-uitzending. Het meisje draagt een paarse haarband, noemt haar gijzelaar Wolfie en zegt dat hij zeker geen seksbeest is.
De presentator zegt: was.
Wolfgang heeft zijn hoofd op de rails gelegd voor de politie hem kon vinden. Als het meisje het hoort, krijgt ze tranen in haar ogen.
Er is een opname van het gele huis van Wolfgang Priklopil. Mannen in witte pakken openen het luik naar beneden. Met een handycam wordt de kelder gefilmd. Het is een cel van vijf op vijf, vergrendeld met een stalen deur.
De ventilator blaast luid. De handdoek hangt nog te drogen over de rand van een stoel. Op de hoogslaper ligt een pyjamabroek. De matras heeft geen matrasbeschermer. Een onderzoeker klimt op het bed en stoot zijn hoofd tegen het plafond. Op de muur kleven groene post-its en een poster van twee paarden. Er hangt een geknutselde ster aan een touwtje op het bureau. Aan een haakje hangt zelfs een handtasje. De onderzoeker mompelt in het Duits: wat had ze daar aan? Ze mocht toch nooit naar buiten. De andere onderzoeker reageert niet. Hij zet een geel bordje met de letter ‘K’ naast het bed en noteert iets in zijn schrift.
In een interview zegt de buurman dat hij ooit de grasmaaier van Wolfgang leende. En dat er toen een jonge vrouw op bezoek was en hij haar een hand gaf. Pas nu herkent hij haar.
De journalisten willen weten wat ze als ontbijt at en of ze hem met ‘meester’ of ‘maestro’ aansprak.
Op internetfora bestuderen mensen of Wolfgang al dood was toen hij de trein raakte. In een topic wordt er gezegd dat de gijzelaar en het meisje samen op wintersport gingen. Een vrouw schrijft: “in een sneeuwgebied kan je moeilijk ontsnappen.”
Uiteindelijk erft ze het gele huis en gaat er elke zaterdag langs om schoon te maken. Ze geeft een rondleiding aan een presentatrice van een Australische tv-zender. In keurig Engels zegt ze dat ze niet wil dat dit huis een themapark of kermisattractie wordt.
Ze laat de kelder vollopen met beton.
Ze wordt verliefd op de zoon van haar advocaat, die volgens de kranten het kapsel van Hugh Grant heeft.