Zwitsal




Gepubliceerd in Rekto:Verso, 2020

Als een misdadig monster voor een tv-reclame van Zwitsal huilt, is hij dan een mens?


Zwistal

De belbus die de bezoekers naar hier brengt, rijdt weg. Je komt enkel op deze plek terecht als je er moet zijn. Je bent met de auto gekomen, nam de afrit van de snelweg en volgde de pijlen naar het industrieterrein. Je liet de dierenwinkel links liggen. Je liet de papiermagazijnen links liggen. Je liet de staalfabrieken links liggen. Je volgde de weg tot hij doodliep.

Je parkeert je auto en steekt een sigaret op. Achter het hek liggen betonnen buitenruimtes, er staan gloednieuwe pingpongtafels achter het prikkeldraad. De huiden van de mensen zijn hier zo dik als het glas bij de intercom. De bewakers groeten niet meer. In de bergen, waar ik deze zomer was, zeggen de mensen nog gedag. In de stad lopen we naast elkaar. In de metro raken onze knieën elkaar aan. We doen alsof we elkaars gewicht niet voelen. Ik knik naar de vrouw bij de intercom. In dit gebouw moet je naar niemand zwaaien. Je moet voor je uit lopen. Alles zegt hier: je kan niet ontsnappen. Ik luister nooit naar de geluiden van deuren. Hier wel.

Ik ga aan een tafel zitten en leg mijn handen op het tafelblad. Ik twijfel of ik hem straks een hand moet geven of niet. Ik ken alleen zijn initialen. In de ruimte staat een oude snoepautomaat. Aan de muren hangen posters over psychologische bijstand. De deur gaat open. De man die binnenstapt is wel twee meter groot. Hij draagt sportschoenen en heeft stekeltjeshaar. Hij grijnst. Ik zie geen komodovaraan in hem. Eerder een egel. Dit zou mijn buurman kunnen zijn.

Ik knik en geef hem een hand. Hij zegt dat hij Daniil heet en dat hij goed is in vogelpik. Daniil kijkt naar de grond. Zijn voorhoofd blinkt. Hij heeft geen contact meer met zijn familie. Ik vraag hoe het voelt om hier te slapen. Hij zegt dat het geen hotelkamer is. Hij zegt dat hij een raam heeft met uitzicht op een blinde muur. Ik kende voordien enkel ramen die open of op kip konden. Zijn handen liggen op de tafel voor ons. Ze zijn zo groot als twee kolenschoppen, ik kan niet stoppen met kijken. Hij zegt dat wat hij gedaan heeft onherroepelijk is. Terwijl hij dat zegt trekt hij zijn mouwen over zijn vingers. Bij het afscheid geef ik hem opnieuw een hand. Er zit veel kracht in zijn vingerkootjes. Als hij lacht zie ik zijn hoektanden.

Buiten valt er regen op mijn gezicht. Ik hap alle lucht in één keer naar binnen. Mijn botten voelen zwaar. Ik steek een sigaret op en kijk naar de blauwe pingpongtafel achter het hek. Er hangen overal beveiligingscamera’s. Op de terugweg rijd ik achter een belbus waar gesluierde vrouwen in zitten.

Ik bouw thuis na waar Daniil nu zit. Ik ga naar de badkamer en installeer een televisiescherm boven het bad. Ik bestel een koelkast en zet hem naast de lavabo. De koelkast is leeg. Ik doe de deur op slot en blijf drie weken binnen zitten.

Ik ben alleen en tegelijkertijd met duizend. In duizend cellen staan duizend koelkasten met duizend lege vriesvakken. Het lichtje brandt, er zit een plastic schaaltje voor eieren in de deur van de koelkast, maar het is leeg. Ik weet dat Daniil ook in zijn cel zit. We slapen, zoals duizenden anderen, naast zoemende koelkasten.

Daniil speelt overdag op de Wii. Daar kan je nog offline tegen een computer spelen. Een mens tussen vier muren met een bakje in zijn hand. Hij speelt dat hij tennis speelt. Hij heeft al jaren geen regen meer op zijn gezicht gevoeld.

In de badkamer kijk ik naar teleshopping, lotto-uitslagen en natuurdocumentaires. De stem van de reporter lijkt op de stem van mijn vader. Hij zegt dat wetenschappers niet weten of dieren kunnen huilen. Dieren hebben traanbuizen om antibacteriële stoffen te laten wegvloeien. Zonder tranen irriteert hun hoornvlies. Op de grond van de badkamer voel ik mijn ruggengraat. Hij wordt iedere dag harder. Mijn spieren voelen strak aan. Ik denk dat ik schubben krijg. Mijn nagels groeien en ik heb hier geen nagelknipper.

Aan de telefoon zegt Daniil dat ik vanavond niet naar de televisie mag kijken. Ik twijfel. Ik ga in de lege badkuip zitten en kijk toch. Ze spelen een reconstructie van de laatste uren van het slachtoffer na. Een blonde acteur vertolkt de rol van Daniil. Hij schreeuwt en kijkt kwaadaardig in de camera. De voice-over zegt dat de  dader als een beest te keer ging. Onder de beelden hebben de tv-makers muziek gemonteerd. ‘We zagen dat hij heel goed mensen kon manipuleren’, zegt een bekende gerechtspsychiater. Op het einde van de reportage tonen ze het gezicht van Daniil in de beklaagdenbank. Ze zoomen heel traag in op zijn ogen. Ik beeld me in dat hij nu op zijn bed zit en zijn eigen gezicht op het beeldscherm ziet.

Daniil huilt ’s nachts als hij op televisie een reclame voor Zwitsal ziet. Op het scherm gooit een vader zijn dochter in de lucht. De vader knipt het nachtlampje uit als ze gaat slapen. Op mijn telefoon staan vier voicemails van Daniil. Ik hoor zijn schorre stem door de telefoonlijn. Hij mompelt dat hij moet huilen om een reclame van Zwitsal. Hij noemt zichzelf een huilende Donkey Kong in een cel.  

Ik bestel een bouwpakket dat ik in de badkamer laat leveren. Een grote, kartonnen doos met houten balkjes en lijm. Het is een tip van Daniil. Ik sorteer alle losse onderdelen en leg ze op de grond per grootte. Dan controleer ik de aantallen.  Ik bouw een huis in miniatuur. Er zit ook een tuinhek bij, een omheining en een boom op schaal. Er is een zakje met korstig mos om de tuin aan te leggen. Ik zet alles zo traag mogelijk in elkaar. Op het dak van het huis plak ik een schoorsteen. Stukje voor stukje staat er iets voor me. Er is iets.

Daniil belt me op en vraagt welke broek hij moet dragen als hij binnenkort terug naar buiten mag. Hij denkt dat ze aan hem zullen zien waar hij vandaan komt. Hij wil weten of hij de pijpen van zijn jeansbroek moet dubbelplooien of niet. Ik raad hem aan zijn broekspijpen niet om te plooien. We hangen een paar uur aan de lijn. Hij vertelt dat hij witte ballonnen heeft besteld. Hij staat tussen de hekken en laat een witte ballon op voor het slachtoffer. Hij laat nog een witte ballon op. Hij laat honderd witte ballonnen op. Het is onomkeerbaar.

Ik bestel een elektrische geurverspreider met lavendelgeur, zoals Daniil in zijn cel heeft. Als ik op mijn rug lig en diep adem, lijkt het alsof ik in Zuid-Frankrijk ben. Als ik honderd keer heb in- en uitgeademd, moet ik van mezelf vijf keer pompen. Iedere ochtend laat ik de lavabo vollopen en was ik mijn gezicht en handen grondig, al weet ik dat niemand me een hand zal geven.

Daniil begint iedere dag voor de spiegel. Hij zegt: ik ben een mens. Ik ben een mens. Ik ben een mens. Dat heeft hij in een boek gelezen over zelfvergeving.  Als Daniil zijn handen met zeep wast, denkt hij terug aan hoe hij zijn handen waste na de wurging. Hij was ooit heel goed in vogelpik. Zijn handen lijken niet meer van hem te zijn.

In het lege bad denk ik terug aan de spreekbeurt die ik in de lagere school gaf over komodovaranen. Ze leven op eilanden en ruiken mensenbloed van kilometers afstand.

Daniil vraagt zich af of hij nu een monster is. Hij droomt steeds vaker van zijn vader. Die maakte vroeger tekeningen van Mickey Mouse voor hem. Daniil oefent in zijn cel. Hij kan Micky Mouse overtekenen, dus is hij een mens.

Ik zet het raampje naast het toilet op een kier en ga er met mijn mond naast hangen. Ik zuig alles in me op. De lavendel is overal. In de verte zie ik een sparrenboom zwaaien. Ik tel de tegels van de badkamervloer en train mezelf in menselijkheid. Op het televisiescherm maakt een turnster een salto op een balk.